T.S. Eliot (1888-1965, nobelprijs voor de literatuur 1948) was in zijn jonge jaren een uitgesproken cultuurpessimist. Hij schreef na WO I over het ondraaglijke lijden van de moderne mens, de uitzichtloosheid van het bestaan en isolatie van ieder individu door het geestelijke en morele failliet en de verspilling van de goddelijke liefde (The Waste Land). Deze kijk op het leven deel ik niet – zingeving is er wel degelijk en vinden we ieder moment onder onze voeten, in de wijze hoe en met name vanuit welke intentie we – in relatie tot onszelf en onze omgeving – handelen en denken.
In 1927 trad Eliot toe tot de Anglicaanse Kerk. In datzelfde jaar schreef hij een gedicht over de Reis van de Drie koningen. Het werd een bijzondere metafoor op het alledaagse bestaan. De reis omvat onze levensweg maar refereert ook naar de zeer wisselende momenten van ons gemoed, de lasten en lusten en de kalmte en chaos door de dag heen. Ergens in ons knaagt de onrust en leeft het verlangen naar rust – even niets. Waar vind ik die momenten? Als je het gedicht weg-projecteert naar de buitenwereld toe, van je af, is het niet meer dan een aardig en beeldrijk verhaal. Maar zodra men het kan zien – en wellicht ervaren – als de verwoording van de eigen alledaagse levensweg gaat het leven. De kunst is de symboliek en beeldenrijkdom ervan op je te laten inwerken en z’n werk te laten doen, de betekenis ervan door bezinning te wekken, niet zozeer door eigen analyse. Het gaat er niet om vanuit het discursief denken de woorden mogelijke betekenissen toe te dichten maar meer om deze een voor een te laten bezinken, zich te laten ontplooien tot een persoonlijke ervaring.
De Reis Van De Drie Wijzen (Journey Of The Magi)